Gerechtshof Amsterdam

 

 

27 april 2000 (bij vervroeging)

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST

in de zaak van:

SIEGFRIED MARIA THEO CORNEEL VERBEKE,

wonende te Antwerpen, België,

APPELLANT,

procureur: mr. C.N.M. Dekker,

t e g e n

 

1. de stichting ANNE FRANK STICHTING,

gevestigd te Amsterdam,

 

2. de rechtspersoon naar Zwitsers recht

DER ANNE FRANK FONDS,

gevestigd te Basel, Zwitserland,

GEINTIMEERDEN,

procureur: mr. H.F. Doeleman.

 

1. Het geding in hoger beroep

Appellant, Verbeke, is bij exploot van 26 februari 1999 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de arrondissementsrechtbank te Amsterdam onder rolnummer H 94.0028 tussen geïntimeerden, AFS en AFF, als eisers en Verbeke als één der vier gedaagden is gewezen en dat is uitgesproken op 9 december 1998, met dagvaarding van AFS en AFF voor dit hof.

Bij memorie, met producties, heeft Verbeke tegen genoemd vonnis zeven bezwaren en acht grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, naar het hof aan de hand van de appèldagvaarding begrijpt, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest alsnog de onbevoegdheid uit zal spreken, dan wel AFS en AFF alsnog niet ontvankelijk zal verklaren, dan wel de vorderingen zal ontzeggen en AFS en AFF zal veroordelen in de kosten van beide instanties.

AFS en AFF hebben bij memorie van antwoord, met producties, de grieven van Verbeke bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van Verbeke in de kosten van het hoger beroep.

Vervolgens hebben AFS en AFF de stukken van het geding in beide instanties overgelegd aan het hof voor het wijzen van arrest. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingevoegd.

2. De bevoegdheid van rechtbank en hof

 

2.1 Verbeke concludeert in de appèldagvaarding dat het hof de onbevoegdheid zal uitspreken. Hij verzuimt echter bij memorie van grieven aan te geven wat er zijns inziens mis is met hetgeen de rechtbank, in overweging 4 van het vonnis waarvan beroep, heeft overwogen en beslist met betrekking tot haar relatieve bevoegdheid.

2.2 Het hof onderschrijft genoemde overweging. De rechtbank Amsterdam heeft zich terecht en op goede gronden bevoegd verklaard van het onderhavige geschil kennis te nemen.

 

2.3 Nu de rechtbank Amsterdam ook absoluut bevoegd was van het onderhavige geschil kennis te nemen en genoemde rechtbank binnen het rechtsgebied van dit hof is gelegen, is het hof zowel absoluut als relatief bevoegd over de zaak in hoger beroep te oordelen.

3. De bezwaren en grieven

 

3.1 Voor de inhoud van de bezwaren en grieven van Verbeke verwijst het hof naar de memorie van Verbeke.

 

3.2 AFS en AFF stellen zich op het standpunt dat het hof, gelet op de verplichte procesvertegenwoordiging in een geding als het onderhavige, geen acht mag slaan op de bezwaren van Verbeke. Deze bezwaren zijn immers door Verbeke zelf opgesteld en de procureur van Verbeke heeft ze niet in de grieven gentegreerd. AFS en AFF concluderen daaruit dat de procureur van Verbeke van genoemde bezwaren afstand heeft genomen.

3.3 Dit standpunt wordt door het hof niet gedeeld. Het hof is van oordeel dat de procureur van Verbeke, door genoemde bezwaren in de memorie van grieven op te nemen, deze wel degelijk voor zijn rekening heeft genomen. Het hof zal genoemde bezwaren derhalve, als en voorzover zij zijn aan te merken als behoorlijk naar voren gebrachte grieven tegen het vonnis waarvan beroep, bij de behandeling van het hoger beroep bespreken.

 

4. De feiten

In overweging 1 sub a t/m i van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank een aantal feiten als ten processe vaststaand weergegeven. Nu tegen deze overweging geen bezwaar of grief is gericht, gelden de aldaar gememoreerde feiten ook het hof tot uitgangspunt.

5. Inleiding tot de behandeling van het hoger beroep

5.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

 

5.2 Op 25 juni 1947 verscheen bij uitgeverij Contact/Bakker te Amsterdam "Het Achterhuis. Dagboekbrieven van 12 juni 1942- 1 augustus
1944". Het betreft de uitgave in boekvorm van een door Otto Frank vervaardigd typescript. Otto Frank heeft dit typescript, zo heeft hij steeds gesteld, vervaardigd naar het manuscript van het dagboek van zijn dochter Anne Frank. In later jaren is het dagboek van Anne Frank onder verschillende titels, in diverse versies en in vele talen gepubliceerd. Het boek is bewerkt als film en als toneelstuk. Voorts zijn er radio- en televisiebewerkingen vervaardigd. De inhoud van het dagboek van Anne Frank is aldus over de gehele wereld verspreid en bekend geraakt.

 

5.3 De familie Frank (Otto Frank, zijn echtgenote en hun beide dochters Margot en Anne) heeft -met anderen- in de oorlogsjaren ondergedoken gezeten in het achterhuis van het perceel aan de Prinsengracht 263 te Amsterdam. Op 4 augustus 1944 zijn zij daar door de Sicherheitsdienst gearresteerd. De familie Frank is overgebracht naar het kamp Westerbork en vandaar naar Auschwitz gedeporteerd. Na de oorlog is alleen Otto Frank teruggekeerd. Aangenomen wordt dat de andere gezinsleden zijn omgekomen in het kamp Bergen-Belsen.

5.4 Otto Frank heeft na zijn terugkeer enige tijd verbleven bij Miep Gies en haar echtgenoot. Miep Gies werkte ten tijde van het verblijf van de familie Frank in het achterhuis aan de Prinsengracht 263, bij het in het voorhuis van het perceel gevestigde bedrijf van Otto Frank. Miep Gies was aanwezig bij de arrestatie op 4 augustus 1944. Zij heeft na de oorlog aan Otto Frank de desbetreffende manuscripten overhandigd.

 

5.5 In 1952 is Otto Frank verhuisd naar Zwitserland. Op 24 januari
1963 heeft hij te Basel AFF op gericht. Bij "Notarielles Testament" van 15 december 1978 heeft hij AFF benoemd tot zijn enig erfgename. Bij genoemd testament is voorts bepaald dat de licentierechten van het boek "Het dagboek van Anne Frank" en van alle bewerkingen toekomen aan AFF. Aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentie (RIOD) heeft Otto Frank onder meer alle manuscripten van Anne Frank nagelaten. Otto Frank is in 1980 overleden.

 

5.6 Op 3 mei 1957 is te Amsterdam AFS opgericht. AFS heeft, zo blijkt uit haar statuten, ten doel het instandhouden van het perceel Prinsengracht 263 te Amsterdam -het Anne Frank Huis- en speciaal van het daartoe behorende achterhuis, alsmede het uitdragen van de idealen, aan de wereld nagelaten in het Dagboek van Anne Frank. Dit doel tracht AFS te bevorderen door het bestrijden van vooroordeel, discriminatie en onderdrukking waar dan ook, naar vorm en inhoud, zoals omschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De statuten bepalen voorts dat AFS bevoegd is haar doel na te streven door het voeren van gerechtelijke procedures.

5.7 Het RIOD heeft het materiaal dat het in november 1980 van de notaris uit Basel had ontvangen, handschriftkundig en document-technisch laten onderzoeken door het Gerechtelijk Laboratorium. Het ging daarbij met name om een poëziealbum, twee cahiers (door het Gerechtelijk Laboratorium aangeduid als de dagboeken
1, 2 en 3) alsmede om drie mappen met losse vellen papier. Voorts heeft het RIOD aan het Gerechtelijk Laboratorium vergelijkingsschrift ter beschikking gesteld. Dit vergelijkingsschrift bestond uit brieven, kaarten e.d. uit de periode 1936-1942, voor het onderduiken van de familie Frank. Het vergelijkingsmateriaal is afkomstig uit familiebezit en uit bezit van kennissen, vriendinnen en klasgenoten van Anne Frank. In 1986 verscheen de RIOD -publicatie "De Dagboeken van Anne Frank". Dit boek bevat, behalve de publicatie van het desbetreffende materiaal, een door Ir. H.J.J. Hardy van het Gerechtelijk Laboratorium vervaardigde samenvatting van het rapport van genoemd onderzoek.

 

5.8 Hardy schrijft in deze samenvatting dat zowel de resultaten van het onderzoek van postzegels en stempels als ook andere argumenten ertoe hebben geleid dat het vergelijkingsmateriaal, waarvan het RIOD stelt dat het van Anne Frank afkomstig is, als echt en onbetwist is beschouwd. De onderzoekers van het Gerechtelijk Laboratorium komen voorts tot de conclusie dat het schrift dat voorkomt op de losse vellen en de dagboeken 1, 2 en 3, behoudens enkele aanvullingen, correcties e.d., met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig zijn van dezelfde schrijver als het vergelijkingsschrift.

5.9 Verbeke is samen met R. Faurisson auteur van de brochure "Het 'Dagboek' van Anne Frank: een kritische benadering" (hierna: de brochure). De brochure is in 1991 gepubliceerd in de reeks "Revisionistische Bibliotheek", een uitgavenreeks van de vereniging "Vrij Historisch Onderzoek". Op de brochure staat L.F. van den Bossche vermeld als uitgever. De brochure is toegezonden aan diverse bibliotheken in Nederland. In de brochure komen de passages voor zoals weergegeven in rechtsoverweging 1 sub i, 1 t/m 14 van het vonnis waarvan beroep.

 

5.10 AFS en AFF hebben in eerste aanleg Verbeke, Faurisson, de vereniging Vrij Historisch Onderzoek en Van den Bossche gedagvaard. Zij vorderen een verklaring voor recht dat het dagboek van Anne Frank authentiek is en dat gedaagden onrechtmatig handelen door die authenticiteit in twijfel te trekken op de wijze als in de brochure is gedaan. Voorts vorderen zij een verbod de brochure, alsmede ieder ander materiaal van vergelijkbare inhoud, in Nederland te verspreiden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.

5.11 De rechtbank heeft de vorderingen (behoudens het eerste deel van de gevorderde verklaring voor recht) tegen alle gedaagden toegewezen. Verbeke is als enige in hoger beroep gekomen.

 

6. Behandeling van de bezwaren en grieven van Verbeke

6.1 Grief I strekt ten betoge dat AFS en AFF niet ontvankelijk in hun vorderingen zijn nu er een onredelijk lange termijn is verlopen sedert het tijdstip (1980) waarop een der in de brochure opgenomen artikelen van R. Faurisson voor de eerste maal is gepubliceerd en het tijdstip waarop Verbeke door AFS en AFF in rechte is betrokken (1994). Vervolgens heeft de procedure bij de rechtbank ook nog eens onredelijk lang geduurd.

 

6.2 Dit betoog faalt. Aan de onderhavige procedure ligt ten grondslag de verspreiding in Nederland (in 1993) van de in 1991 verschenen brochure, niet het schrijven van het artikel "Le journal d'Anne Frank est-il authentique?" door Faurisson in 1980. Het enkele feit dat een vertaling van genoemd artikel in de onderhavige brochure is opgenomen, betekent niet dat de gestelde onrechtmatige daad die de grondslag van de onderhavige vorderingen vormt reeds in 1980 is gepleegd. Dat in de procedure in eerste aanleg, die in 1994 is gestart, pas op 9 december
1998 een eindvonnis is gewezen, betekent voorts niet dat deze procedure zich niet binnen een redelijke termijn heeft voltrokken. Partijen hebben ruimschoots de tijd genomen voor het voeren van het schriftelijk debat. Gesteld noch gebleken is dat Verbeke zich bij de rolrechter tegen deze gang van zaken heeft verzet.

6.3 Grief II betreft eveneens de ontvankelijkheid. Volgens Verbeke zijn AFS en AFF niet ontvankelijk in hun vorderingen aangezien zij te dezen geen enkel rechtens te respecteren belang hebben.

6.4 Deze redenering gaat niet op.

 

6.5 Wat het belang van AFS betreft, staat vast dat de idealen zoals die tot uiting zijn gebracht in het dagboek van Anne Frank in al zijn verschijningsvormen, over de gehele wereld zijn verspreid en ingang hebben gevonden. Velen brengen deze idealen in verband met de fundamentele vrijheidsrechten, zoals die zijn neergelegd in diverse internationale verklaringen en verdragen. Nu AFS ten doel heeft de idealen uit het dagboek van Anne Frank uit te dragen onder meer door het bestrijden van vooroordeel, discriminatie en onderdrukking, heeft zij onmiskenbaar belang bij de onderhavige vorderingen.

6.6 Ook het belang van AFF is buiten kijf. AFF is de universeel erfgenaam van Otto Frank. Bij hem berusten voorts alle licentierechten die betrekking hebben op het dagboek van Anne Frank. Bezoedeling van de nagedachtenis van Otto Frank treft AFF in zijn eer en goede naam en kan bovendien de uitoefening van genoemde licentierechten schaden. Dit betekent dat AFF zowel een immaterieel als een materieel belang bij de onderhavige vorderingen heeft.

 

6.7 Het komt er derhalve op neer dat de grieven I en II falen. AFS en AFF zijn in hun vorderingen ontvankelijk.

 

6.8 De grieven IV en V strekken ten betoge dat de verklaring voor recht en het opgelegde verspreidingsverbod inbreuk maken op het recht van Verbeke op vrijheid van gedachten en op de uitingsvrijheid van Verbeke. Deze rechten ontleent Verbeke aan de artikelen 9 lid 1 en 10 lid 1 van het EVRM. Volgens Verbeke staat het hem vrij omtrent de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank een andere mening te hebben dan is uiteengezet in de RIOD-publicatie "De Dagboeken van Anne Frank". Ten onrechte heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 10 lid 2 EVRM, verboden die mening te uiten.

 

6.9 Hieromtrent geldt het volgende.

 

6.10 De authenticiteit van het dagboek van Anne Frank is sedert tientallen jaren onderwerp van discussie. Op gezette tijden verschijnen publicaties waarin, op uiteenlopende gronden en in verschillende toonzettingen, betwijfeld wordt of het getypte manuscript dat Otto Frank in 1947 heeft laten publiceren alsmede de diverse latere versies en uitgaven van het dagboek van Anne Frank een waarheidsgetrouwe weergave vormen van de door Anne Frank in de periode tussen 12 juni 1942 en 1 augustus 1944 vervaardigde, en na de arrestatie van de familie Frank in het achterhuis aangetroffen, manuscripten.

 

6.11 Niet alleen het typescript van Otto Frank, maar ook het bestaan van de manuscripten van Anne Frank als zodanig, alsmede het verblijf van de familie Frank gedurende 25 maanden als onderduikers in het achterhuis van het perceel aan de Prinsengracht 263, vormen onderwerp van een vrijwel permanent debat.

 

6.12 Faurisson en Verbeke hebben zich in dat debat gemengd. Faurisson heeft in 1980 bovengenoemd artikel "Le journal d'Anne Frank est-il authentique" en in 1988 "Les écritures d'Anne Frank" gepubliceerd. Beide artikelen zijn in vertaling en voorzien van verbindende teksten van de hand van Verbeke opgenomen in de brochure van 1991 waar het in deze procedure over gaat.

 

6.13 Toen het RIOD in 1980 na het overlijden van Otto Frank op grond van diens testamentaire beschikking de manuscripten en het overige materiaal waarover Otto Frank beschikte in handen kreeg, achtte het een integrale publicatie van dit materiaal, voorzien van een samenvatting van het rapport van het onderzoek dat het Gerechtelijk Laboratorium had gedaan, noodzakelijk. Die publicatie vond plaats in
1986.

 

6.14 Naar het oordeel van het hof valt uit die publicatie geen andere conclusie te trekken dan dat het Gerechtelijk Laboratorium op goede gronden van oordeel is dat de manuscripten die het RIOD uit handen van de Zwitserse notaris heeft ontvangen door dezelfde persoon (Anne Frank) zijn geschreven als de persoon die het vergelijkingsmateriaal heeft geschreven en voorts dat Otto Frank gewetensvol de teksten van de dagboeken en de losse vellen heeft weergegeven in het typescript.

6.15 Dit betekent niet dat daarmee een definitief einde is gemaakt aan de discussie omtrent de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank. Aan niemand, ook niet aan Verbeke, kan het recht worden ontzegd omtrent feiten en omstandigheden die voor anderen vaststaan twijfel te behouden en deze twijfel in voorkomende gevallen naar buiten te brengen. In zoverre gelden de rechten van artikel 9 EVRM (vrijheid van gedachten) en artikel 10 EVRM (uitingsvrijheid) onverkort als uitgangspunt.

 

6.16 Genoemde vrijheidsrechten vinden echter hun begrenzing in de wettelijke regels die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Uitingen die anderen onnodig grieven vormen een onrechtmatige inbreuk op de rechten en vrijheden van anderen en zijn om die reden ontoelaatbaar.

 

6.17 Bij de beoordeling van de onderhavige brochure weegt zwaar dat daarin volstrekt voorbij wordt gegaan aan de omstandigheid dat het dagboek van Anne Frank voor velen enerzijds de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog in herinnering brengt en anderzijds symbool staat voor idealen van vrijheid en gelijkheid. Door de twijfel aan de authenticiteit van het dagboek te plaatsen in de context van het revisionisme (zoals in de paragraaf "Gevangenschap en deportatie" p.
28 en 29) worden dan ook de gevoelens van velen ernstig gekwetst. Daarmee gaat de brochure ver over de schreef van hetgeen op grond van de uitingsvrijheid van de samenstellers en verspreiders toelaatbaar is.

 

6.18 Voorts geldt dat de in het vonnis waarvan beroep onder 1 sub i, 1 t/m 14, geciteerde passages uit de brochure zijn aan te merken als onnodig grievende uitlatingen jegens Otto Frank. Die uitlatingen bezoedelen willens en wetens de nagedachtenis van Otto Frank en maken derhalve inbreuk op de eer en goede naam van AFF. Een beroep op de uitingsvrijheid kan Verbeke te dien aanzien niet baten.

6.19 Het komt er derhalve op neer dat het hof van oordeel is dat Verbeke onrechtmatig heeft gehandeld door op de wijze als in de brochure wordt gedaan de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank in twijfel te trekken en dat hem terecht terzake een verspreidingsverbod is opgelegd. Dit betekent dat de grieven IV en V falen.

 

6.20 Grief III en de bezwaren III t/m VI hebben betrekking op de relatie tussen de brochure en de RIOD-uitgave van 1986.

6.21 Verbeke beklaagt zich met grief III -zo begrijpt het hof- dat de rechtbank Faurisson lijkt te verwijten dat hij zich niet behoorlijk in de RIOD-uitgave heeft verdiept. Verbeke voert (ter verontschuldiging van Faurisson?) aan dat diens artikel dateert uit 1980 en niet uit
1988 zoals de rechtbank heeft aangenomen.

 

6.22 Deze grief faalt reeds omdat het betoog van Verbeke berust op een misvatting omtrent de publicatiedatum van het bedoelde artikel van Faurisson. Het door de rechtbank in overweging 8.2.6 genoemde artikel van Faurisson op de bladzijden 113 t/m 118 van de brochure is immers diens artikel ("Les écritures d'Anne Frank") uit 1988. Faurisson, die er blijk van geeft van het bestaan van het RIOD-onderzoek op de hoogte te zijn, had dus wel degelijk van de inhoud van de RIOD-uitgave van
1986 kennis kunnen nemen, ware het niet dat in 1988 (nog) geen uitgave in het Frans bestond. Voorts geldt dat de grief faalt bij gebrek aan betekenis voor het onderhavige geschil. De verspreiding van de brochure is, zoals volgt uit hetgeen hierboven is overwogen, niet onrechtmatig omdat wat in de brochure staat geschreven afwijkt van de conclusies zoals geformuleerd in de RIOD-uitgave, maar omdat op ontoelaatbare wijze inbreuk wordt gemaakt op de rechten en vrijheden van anderen.

 

6.23 Verbeke voert voorts als bezwaren aan dat het onderzoek van het Gerechtelijk Laboratorium niet deugt (bezwaar III), dat het RIOD onvoldoende aandacht heeft besteed aan de visie van Faurisson (bezwaar IV), dat de rechtbank over het hoofd heeft gezien dat Faurisson niet de authenticiteit betwist van de RIOD-versie A (bezwaar V) en dat uit de RIOD-uitgave blijkt dat het dagboek van Anne Frank, zoals het door Contact/Bakker is gepubliceerd, niet alleen is samengesteld uit (authentiek) materiaal aangetroffen in de schriften maar ook uit hetgeen op losse vellen is geschreven (bezwaar VI). Verbeke concludeert (bezwaar VII) dat de RIOD-versie A authentiek is en de RIOD-versie C (het typescript van Otto Frank zoals dat door uitgeverij Contact/Bakker is gepubliceerd) ten onrechte in de RIOD-uitgave als authentiek wordt aangemerkt.

 

6.24 Deze bezwaren kunnen Verbeke niet baten, aangezien zij de kern van de zaak niet raken. Verbeke ziet er aan voorbij dat het in deze procedure niet gaat om een inhoudelijke beoordeling van de RIOD-uitgave, maar om de vraag of de brochure op onrechtmatige wijze inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van anderen en wel op zodanige wijze dat AFS en AFF, op grond van de belangen die voor AFS en AFF daarbij in het geding zijn, tegen de verspreiding van de brochure kunen opkomen.

 

6.25 Die vraag beantwoordt het hof, zo blijkt uit hetgeen hierboven bij de behandeling van de grieven IV en V is overwogen, bevestigend. Dit betekent dat aan genoemde bezwaren van Verbeke voorbij wordt gegaan.

 

6.26 Het hof passeert tevens het aanbod van Verbeke om Hardy en Miep Gies als getuigen te doen horen. Het gaat in deze procedure immers niet om de authenticiteit van de manuscripten die na de oorlog aan Otto Frank zijn overhandigd en die door het Gerechtelijk Laboratorium zijn onderzocht, maar om de vraag of de authenticiteit van die manuscripten in twijfel mag worden getrokken op een wijze zoals dat in de brochure wordt gedaan en of die brochure in Nederland verspreid mag worden. De stellingen die Verbeke door het doen horen van de desbetreffende getuigen wil bewijzen, zijn voor de beslissing van het onderhavige geschil dan ook niet relevant.

 

6.27 Bezwaar II is niet op te vatten als een behoorlijk voorgedragen grief. Ten overvloede overweegt het hof dat het enkele feit dat de voorzitter van de rechtbank, bij gelegenheid van het pleidooi in eerste aanleg, aan AFS en AFF een toelichting heeft gevraagd op een onderdeel van de eis, niet betekent dat de rechtbank partijdig is. Die veronderstelling mist elke grond.

 

6.28 Grief VI strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat AFF drager is van de auteursrechten die aan Otto Frank toekwamen. Verbeke wijst er op dat die vraag naar Zwitsers recht beoordeeld moet worden.

 

6.29 Dit betoog wordt door het hof onderschreven. Op grond van genoemd testament, dat in zoverre niet wordt bestreden, staat wel vast dat AFF universeel erfgenaam is van Otto Frank en dat hem de in dat testament genoemde licentierechten zijn nagelaten. Het testament maakt echter niet expliciet melding van de overgang van de auteursrechten van Otto Frank op AFF. Dit betekent dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat AFF auteursrechthebbende is.

 

6.30 De gegrondbevinding van grief VI kan Verbeke echter niet baten. AFF heeft immers gelet op de hem toekomende licentierechten en op zijn positie als universeel erfgenaam genoegzaam aangetoond dat hij belang bij de onderhavige vorderingen heeft.

 

6.31 Bewaar I en de grieven VII en VIII hebben betrekking op het dictum van het vonnis waarvan beroep. Volgens Verbeke is de verklaring voor recht onvoldoende specifiek nu niet duidelijk is op welk dagboek deze verklaring betrekking heeft. Het verspreidingsverbod acht Verbeke te algemeen geformuleerd. Verbeke wijst er op dat hij ingevolge het rechtbankvonnis een dwangsom kan verbeuren voor de gedraging van een ander op welke gedraging hij geen invloed kan uitoefenen.

6.32 De bezwaren tegen de verklaring voor recht zijn niet gegrond. De verklaring houdt in dat de wijze waarop in de desbetreffende brochure de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank ter discussie wordt gesteld, onrechtmatig is. Dit betreft het dagboek in al zijn verschijningsvormen, zowel de in de RIOD-uitgave opgenomen versies A, B en C als de overige openbaarmakingen. Specificatie van die verschijningsvormen is niet mogelijk en niet nodig.

6.33 De bezwaren tegen het verspreidingsverbod zijn in zoverre gegrond dat dit verbod niet aansluit op de genoemde verklaring voor recht. Het hof zal dit verbod, voorzover dit geldt jegens Verbeke, opnieuw formuleren als hierna in het dictum te vermelden.

7. Slotsom

 

7.1 Bezwaar I alsmede de grieven VI, VII en VIII zijn gegrond als voormeld. De overige bezwaren en grieven falen.

7.2 Het verspreidingsverbod zoals door de rechtbank uitgesproken wordt vernietigd; het hof formuleert een ander verbod. Voor het overige wordt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

 

7.3 Verbeke wordt in overwegende mate in het ongelijk gesteld; hij moet de kosten van de procedure in hoger beroep dragen.

8. Beslissing

Het hof:

 

- vernietigt het tweede deel van het dictum van het vonnis waarvan beroep (het verspreidingsverbod) -voorzover gewezen tussen AFS en AFF enerzijds en Verbeke anderzijds- en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verbiedt Verbeke de brochure "Het 'Dagboek' van Anne Frank: een kritische benadering", alsmede ieder ander materiaal waarin op de wijze als in die brochure wordt gedaan de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank in twijfel wordt getrokken, op welke wijze dan ook te verspreiden in Nederland, op straffe van verbeurte van een dwangsom van f.25.000,- voor iedere overtreding;

- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

 

- veroordeelt Verbeke in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot dit arrest aan de zijde van AFS en AFF begroot op f.2.175,-;

- verklaart het verbod en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs Rutten-Roos, Thiessen en Salomons en
-bij vervroeging- uitgesproken in het openbaar op 27 april 2000.

 

http://www.nieuwsbank.nl/inp/2000/04/0427G011.htm